woensdag 30 april 2008

Het lied van Saïdjah

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust, toen ik daar was met mijn vader om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt mijn lichaam in het diepe water, zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om mijn lijk, en vragen: “wie van ons zal het lichaam verslinden dat daar daalt in het water?”
Ik zal 't niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe, dat hijzelf had aangestoken omdat hij mataglap was.
Als ik sterf in een brandend huis, zullen er gloeiende stukken hout neervallen op myn lyk.
En buiten het huis zal een groot geroep zijn van menschen die water werpen om het vuur te doden.
Ik zal 't niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleinen Si-oenah zien vallen uit den klappa-boom, toen hij een klappa plukte voor zijne moeder.
Als ik val uit een klappa-boom, zal ik dood nederliggen aan den voet, in de struiken, als Si-oenah.
Dan zal mijne moeder niet schreien, want zij is dood. Maar anderen zullen roepen: “zie, daar ligt Saïdjah!” met harde stem.
Ik zal 't niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lijk gezien van Pa-lisoe, die gestorven was van hoogen ouderdom, want zijne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren, zullen de klaagvrouwen om myn lijk staan.
En zij zullen misbaar maken als de klaagvrouwen by Pa-lisoe's lijk. En ook de kleinkinderen zullen schreien, zeer luid.
Ik zal 't niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer, die gestorven waren. Men kleedde hen in een wit kleed, en begroef hen in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft mij buiten de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar 't gras hoog is,
Dan zal Adinda daar voorbijgaan, en de rand van haar sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
Ik zal het hooren.’

Uit: Saïdjah en Adinda – Max Havelaar – Multatuli

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 7

18
Substraat is eeuwig
het kleedt zich en ontkleedt zich
en vormen gaan voorbij
zonder eind zonder begin.
Tijdloze oorsprong is alles.
O dood, er is geen plaats voor u.

19
Vóór Adam was
waart gij.
o vijfbomige bome levens
van hervonden oorsprong en zuiverheid,
vóór-paradijselijk in ons aanwezig,
alles noodt hij u uit te eten.
Eet van hem
en gij zult niet sterven.

20
Van niets vertrok uw weten
en werd de wereld.
Nu voert het u
voorbij het weten

J. Anker Larsen - 5. Roes

In dien tijd zag hij in zijn fantasie duidelijk hoe de nieuwe hemel en de nieuwe aarde opdoken en de duister­nis verlichtten. Nu zag hij het in de werkelijkheid, het gebeurde rondom hem, het bosch veranderde voor zijn oogen, zijn theorie, dat de mensch de werkelijkheid niet kent, werd levend leven: de boomen stonden op hun oude plaats en in hun oude gedaante, toch waren ze nieuw, alsof hij ze nooit te voren had gezien, hij zat onder een nieuwen hemel op een nieuw geschapen aarde en wist dat zoo de wereld er uit ziet voor hem die zonder schuld is.

Maar de medeschuldige, die liefde heeft, zal zich nooit lang schuldvrij voelen voordat al zijn broeders en zusters met hem den hemel en de aarde vrij van schuld kunnen beleven; want de menschheid is een een­heid met het middelpunt in ieder enkel ik, voor wien elk ander voorloopig nog slechts een jij is. Daarvandaan de verblinding en de strijd die duren zal, totdat we niet meer ontkennen of gelooven, maar door beleving weten, dat we eeuwige wezens zijn.
p 282

dinsdag 29 april 2008

Gedichtenverzameling

Van al 't verdriet der aarde
is dit het grootste wel,
dat al ons heil zoo broos is
en de liefde een bedrieglijk spel.

Welk uw geluk moog' wezen,
vertrouw het geen andre hand:
als glasscherf krijgt gij 't weder,
al was 't van diamant.

En mint gij - min in stilte,
al waar 't een koningin!
Min om des minnens wonne,
maar nooit om wedermin.

Wie niet met zeven sloten
zijn schat bezegeld houdt,
hij wete 't: slechts koper krijgt hij
in ruil voor al zijn goud...

Van al 't verdriet der aarde
is dit het grootste toch,
dat alle heil zoo broos is,
en liefde - het brooste nog!

Pol de Mont.

Het lied der rozen

Roode rozen zijn als harten,
Waarin sterke liefde bloeit;
Roode rozen zijn als harten,
Die in trots het leven tarten,
Als geluk tot leed vergroeit.

Rose rozen zijn als de uren
Van een leven kalm en goed;
Rose rozen zullen duren
Door de zomerzonne-uren
Eer de dood hen welken doet.

Witte rozen zijn als zielen
Van wie zijn verstild in leed...
Witte rozen zijn als zielen,
Die in deemoed huivrend knielen
Als hun het geluk ontgleed.

Elke roos is een groot wonder,
Buiten of in stille woon;
Altijd is een roos verkonder
Van 't ontroerend levenswonder,
Elke roos is smartlijk schoon.


Tony de Ridder (1886-1971)
uit: Witte wegen (1922)

vrijdag 25 april 2008

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 6

15
Gelaat van het gelaatloze
geslachtloze oorsprong der geslachten
Vader, Moeder, Zoon en Dochter
samen reeds
en nog ongeboren:

indien gij dit beleeft
o kniel dan in uzelf
en wees stil voor immer.


16
Maar eer u dat gelaat wordt openbaar
moet gij de wet vertreden
binnen de naaktheid
doorheen de eenzaamheid
uwer intiemste waarheid.
Daartoe breng ik een zwaard
dat gij in 't hart der uwen
en in het eigen hart zult stoten.
Een andere prijs der vrijheid is er niet.
Slechts de eenzame
de eengeworden éénling
maakt twee tot één
en leeft.

17
Dan geef ik u wat gij reeds hebt
wat het oog nooit zag
wat het oor nooit hoorde
wat geen hand ooit raakte
wat zelfs het hart niet kennen kan.

wordt vervolgd

woensdag 23 april 2008

J. Anker Larsen - 5. Roes

Het werd haar duidelijk, dat het volkomen geluk maar een oogenblik leeft. Op hetzelfde oogenblik dat men het bereikt en zijn eigendomsmerk er op zet en zich veilig voelt, is er een worm in die er ongemerkt aan knaagt tot het uit elkaar valt. De liefde tusschen man en vrouw komt en verdwijnt, ze voert de heerschappij over men­schen, maar laat die weer varen, ze heeft geen eeuwigheid in zich. Dit is eigenlijk de grootste leugen die ooit is gezegd, maar wat geeft het, als alle menschen het als waarheid beschouwen.
P 130


Het is een schande dat het goede zoo vervelend is en het is leelijk, dat de verleiding zoo prettig is; maar het is heelemaal verkeerd als het prettige zoo mooi is, dat men gelooft dat het goed is. Dan valt men vroolijk, en men valt diep, als men met een goed geweten valt. Het is niet gemakkelijk om weer op te staan, als men niet weet dat men ter neer ligt.
P 135

dinsdag 22 april 2008

Frederik van Eeden - dagboekfragment

Het tragische in ons leven is een noodzakelijk gevolg van onze bestemming, die niet is ons individueel welzijn. Aan die bestemming wordt ons persoonlijk bestaan zoo noodig onverbiddelijk geofferd. Het tragische ontstaat dus vooral dan wanneer wij zoo rechtstreeks mogelijk onze bestemming volgen. Maar dan ontstaat ook tevens het hoogste geluk, door de innerlijke voldoening. Terwijl het niet volgen van onze bestemming, maar het zoeken van persoonlijk welzijn eerst, de tragiek soms wel vermijdt, maar in plaats daarvan den dood vindt, het uitdooven, het verdorren en verzanden, erger dan de hel. Het zoeken van persoonlijk welzijn is dan alleen gerechtvaardigd als het gedaan wordt om beter aan onze bestemming te voldoen. Onze bestemming dat is de dienst van 't lichaam waarvan we cellen zijn.

Frederik van Eeden - een droom

- De droom van 30 Nov. 1905 herinnert aan het slotvizioen van De kleine Johannes of aan de Lichtstad: "Hedennacht de schoonste heldere droom, die ik ooit gehad heb. Het was zo duidelijk, zo groots, zo rijk, en zo overweldigend, dat ik geheel verbluft was en nagenoeg sprakeloos.
't Enige wat ik uitriep was: "O! hoe zal ik dit alles beschrijven! Want het vertoonde zich in een volheid en verscheidenheid, die me geen tijd liet tot nauwkeurig opmerken. Het was een landschap en wereldstad tegelijk. Een ontzaglijke vallei, waarop ik van bovenaf neder zweefde, komende van een hoge berg. En die vallei was vol bomen, groen, bloemen, gebouwen, beelden en mensen. Vlak voor mij was een reusachtige azaleaboom, geheel met rode bloemen overdekt, verderop een zeer lange arcade die van boven af neer liep tot de bodem van het dal. hij was met klimop begroeid. Dan een witte tempel met zeer lange, dunne witte pijlers, enorm hoog en ook met klimop begroeid. In 't midden van het dal stond een reuzegroot bronzen beeld, alleen een kop, ik zag de zon er op glanzen. En verder overal gebouwen en duizenden, duizenden mensen. En dat alles te samen gaf een indruk van geluk en schoonheid, die onbeschrijfelijk was. Ik riep maar: "Hoe heerlijk, hoe heerlijk!" Tweemaal zag ik het, en de tweede maal zag ik de met klimop begroeide arcade van een andere kant, van terzijde. Ik deed mijn uiterste best alles goed op te merken, om het te onthouden en te beschrijven. Maar ik voelde dat het boven mijn kracht zou gaan. En de schoonheidsaandoening was de tweede maal zo hevig, dat ik uitriep: "Het is te heerlijk! ik kan het niet dragen!" En toen voelde ik, dat het mij ontging en dat ik wakker moest worden. Ik ontwaakte ook, nog sterk ontroerd en aangedaan, en poogde mij alles te binnen te brengen."
Illustratie: Johfra-Bosschart

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 5

12
Geef aan de aarde wat de aarde toekomt.
Geef aan de hemel wat de hemel toekomt.
Lichaam en ziel hebt gij aldus gediend.
Groei dan hierboven uit
en voor het eerst
schouwt gij voorbij de bergkam.


13
Gij Thomas
en ieder mens
en alle ding:
u allen ben ik
u allen zijt mij,
want één ding slechts is er
dat geen mond zeggen kan
dat geen droom kan dromen.
Dit zult gij melden
aan wie het dragen kan
in beelden van waarheid
in daden van vuur
en onuitspreekbaarheid.


14
Gaat allen uit
en verkondigt het geheime woord,
neemt alles van uw broeders aan
en in uw alchemie
herleidt het
tot wat in wezen het is,
gij, die het niet-weten weet,
het ikloze bidden en
het ikloze vasten.
Maar wanneer zelf gij spreekt,
laat dan de Ongrond uit u spreken
langs onvoorspelbare lijnen
van verborgen waarheid.


wordt vervolgd

maandag 21 april 2008

Roemi

Dans, alsof er niemand is die kijkt,
Heb lief, alsof je nog nooit gekwetst bent,
Zing, alsof niemand je kan horen,
Werk, alsof je het geld niet nodig hebt,
Leef, alsof de hemel op aarde is.

Roemi

zondag 20 april 2008

Aldous Huxley - citaat

Wij leven samen, wij beïnvloeden elkaar en reageren op elkaar; maar altijd en onder alle omstandigheden zijn wij op onszelf.
De martelaren gaan hand in hand de arena in; alléén worden zij gekruisigd.
In een omhelzing proberen de geliefden wanhopig hun extasen in een enkele zelftranscendentie te versmelten; tevergeefs.
Juist door zijn aard is elke belichaamde ziel gedoemd in eenzaamheid te lijden en te genieten. Gewaarwordingen, gevoelens, inzichten, fantasieën - zijn allemaal persoonlijk en, behalve door middel van symbolen en uit de tweede hand, niet meedeelbaar.
Wij kunnen informatie over ervaringen bij elkaar brengen, maar nooit de ervaringen zelf.
Van gezin tot natie is elke menselijke groep een gemeenschap van eiland-universums.

zaterdag 19 april 2008

J. Anker Larsen - 5. Roes

De deugd is een goed iets, zoolang men haar niet aan­trekt als een kostbaar kleed en zich dan in een spiegel bekijkt. Doet men dat, dan staat de duivel oogenblik­kelijk achter je en maakt het in den rug los en plotseling en onverwacht ligt het kostbare gewaad op den grond; een naakte vrouw staat niet stevig op haar beenen, zijn er geen andere verleiders in de buurt, dan is haar eigen mooie lichaam verleiding genoeg. Er is niet altijd reden voor trots, mijne heeren verleiders, in verscheidene be­dwelmende gevallen was de gevallen vrouw gevallen voor haar eigen schoonheid, voordat gij er bij kwaamt als een noodzakelijk kwaad.
P 102

Er is niets in de wereld zoo goed als om goed te zijn, maar het is nog beter om met je tweeën goed te zijn; het best is het, dat merkt men in de praktijk, als men aan die goedheid toe kan voegen het zoete duizelige gevoel van langs een afgrond te loopen, waar de kleinste mis­stap het goede slecht kan maken. Zelfs het feit, dat men voorzichtig zijn voeten neerzet, voegt een duizelende goed­heid toe aan het goede duizelige gevoel.
P 108

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 4

10
Geen zichtbaar vuur
dat steden zengt
maar het intieme laaien
dat mij tot ongrond pulvert,
dat is de boodschap van het zaad,
een brandend braambos
in spiegels van licht.

11
Wat zal ik doen?
Hemel en aarde keren weer
tot eenheid.
Daar is het licht dat leven is
waarin geen dood bestaat.
Ook ik was één
vóór ik tot twee verviel.
Wat zal ik doen?
Ontvang mij, eenheid, weer,
voorbij de eenheid, ontvang mij,
en wat sterfelijk werd
maak ik weer onsterfelijk.

wordt vervolgd

J. Anker Larsen - 5. Roes

Zichzelf, dat is men toch altijd, dat weet men toch; maar hoe meer men het weet, des te minder is men het, dat merkt men - later. Zoo is het onverschillig, of men te lang in een spiegel heeft staan kijken, of dat men zich gespiegeld heeft in de bewondering van andere menschen; later komt het nadenken er over en dan voelt men zich beschaamd, dat weet men, zelfs al zou men het liever niet willen weten. Dan is er geen andere uitkomst, dan zichzelf te ontloopen en alleen maar te zijn, totdat men ontdekt, dat men nu werkelijk zichzelf is; geen spoor van spanning, integendeel, het allergewoonste dat op aarde gevonden wordt; maar dat doet er ook niet toe.
P 20

Alles in het dagelijksch leven van den mensch is Of wonder Of banaliteit, dat hangt af van het gemoed, dat ontvangt.
P 51

Daarna kwamen de struiken van aalbes en zwarte bes, hij liep tusschen hen rond, hij was in hun groen bestaan, veel in den tuin was nog zwart en grijs; maar het leven gebeurt in ons, we wachten en laten het gebeuren.
Toen kwam het leven der boomen te voorschijn in bladeren, en hij nam Louise mee in den tuin, ze was zoo blij om een appelboom, dat ze den stam moest aaien, hij voelde eenzelfde liefde voor den boom als voor haar; die kleine, liefkoozende hand die de hare was, verbond hem er mee, er straalde iets naar den boom uit van hen allebei, en hij was er van overtuigd, dat het op den boom inwerkte als het schijnen van de Zon. Het was zeker, dat de boom rijker bloesem zou zetten en sappiger vruchten zou dragen door deze warmtetoestrooming van het menschelijk gemoed.
P 55

vrijdag 18 april 2008

Het ik spreekt tot de nieuwe ziel.

O, ziel, mijn geheimzinnige metgezel, ontelbare malen ademde mijn hart uw woorden uit – als witte vogels in de vlucht naar licht, geboren in het dal van het verlangen tussen rotsen van duisternis.

Ik luisterde en luisterde, wilde alleen maar luisteren vanaf mijn kinderdagen.

Zo hoorde ik de bergen steunen, gras en bloemen zachtjes fluisteren, dieren jammeren, winden strijden, wateren klagen en ‘s nachts de oneindige stilte in het sterrenrequiem.
Begerig zochten mijn ogen toch overal schoonheid en zij ontdekten haar in de majesteit van de bergen, in de dans van de winden, in geur en kleurenspel van bloesems, in de rijkdom van de dierenwereld en in de oneindige sterrenglans van het Al, ja, zelfs in de werken van de mensheid en al het komen en gaan.

Als een prachtige versierde zaal met een rijk gedekte tafel verscheen mij de wereld.
Al mijn zintuigen waren bereid te ontvangen.
Maar hoe vreemd: terwijl ik mij aan haar schatten laafde, proefde ik bitterheid.
Terwijl ik geborgenheid vond bij de mensen, bespeurde ik oneindige eenzaamheid.

Slechts geleidelijk leerde ik u en de stem van mijn verlangen onderscheiden van mijn begeren en ik leerde begrijpen: Terwijl ik begerig de schatten van de wereld ontving verkeerde u in de grootste nood.

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 3

7
o tijdelijke mens
word tijdeloos
of uw tijdeloosheid
wordt tijdelijk.
Passie van het ik
ga onder in het Zelf.
Wie zijn leeuw niet vreet
wordt door hem gevreten.

8 Wie mij vindt
heeft niets anders nodig.
Wie mij heeft: ook ik heb hem.
Al het overbodige
werpt hij van zich.
Hoe eenvoudig is dit!

9
o vader Ongrond, waaruit zelfs ether spruit,
maak mij tot grond
waarin gij kunt gedijen
dat eens uw zaad mijn zaad mag worden
vermenigvuldigd over de aarde
hier en nu
in alle eeuwigheid.

wordt vervolgd

donderdag 17 april 2008

Gustav Meyrink – Het Groene Gezicht. (1)

- Maar als dan het lot komt, meester, en ik word zwak en zou willen omkeren?
- Omkeren op de geestelijke weg kan alleen hij - nee, niet eens omkeren, alleen blijven staan, omkijken en tot zoutpilaar worden - alleen hij die geen gelofte heeft afgelegd.
Een gelofte in geestelijke aangelegenheden is als een bevel en God is in dit geval de dienaar van de mens om het uit te voeren.
Daarom waarschuw ik u: beloof niet te veel!

---

Hoe dikwijls heb ik niet anderen willen helpen door het hun uit te leggen.
Zij hoorden mij aan, knikten, geloofden mij, maar het ging het ene oor in en het andere oor weer uit.
Wellicht is de waarheid te eenvoudig om haar direct te kunnen bevatten. Of moet de boom eerst ten hemel rijzen voordat het inzicht komen kan?
Ik ben bang dat het verschil tussen de ene mens en de andere dikwijls groter is dan het verschil tussen een mens en een steen. Met fijne speurzin erachter zien te komen wat de boom doet groeien en wat hem voor verdorren behoedt, dát is het doel van ons leven. Al het overige is: mest scheppen zonder te weten waartoe.

Maar hoevelen zullen er zijn die begrijpen wat ik bedoel?

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 2

4
o eenwording
eenheid van het kind
kind dat nog in ouden leeft
volledig leven vóór het leven
dat ons tot leven wekte
o worden wat wij waren
en wij ongrondelijk zijn,
geen man, geen vrouw,
maar één.

5
Word in de ongrond mee geboren
en wat ge ziet is ongrond
ook wat ge zijt
tijdeloos en in de tijd.
'Wie chaos ziet is chaos,
wie licht ziet is licht.'
Niets meer kan dan
vanuit de oorsprong
verborgen blijven.

6
Weest naakt
verbergt u niet in vormen,
oorsprong
kan niet meer belogen worden.
wordt vervolgd

woensdag 16 april 2008

Hermann Hesse - Ergens

Ergens

Dolend door de zandzee van het leven,
Gloeiend, kreun ik vaak een jammerklacht.
Ergens echter, weet ik, haast vergeten,
Bloeien tuinen, schaduwrijke pracht.

Ergens echter in mijn verste dromen,
Weet ik dat een rustplaats op mij wacht,
Waar de ziel tenslotte thuis kan komen,
Waar ze wachten: sluimer, sterren, nacht.

Starry Night - Vincent van Gogh

EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE - 1

Erik van Ruysbeek
EEN KLEIN THOMAS-EVANGELIE

Van een universele Jezus
zijn dit de geheime woorden
door Thomas opgetekend
innig herbeleefd.

1
Steeds is het zo
wie reeds weet, die begrijpt.
Licht achter het Woord
maak in mij
uw kracht eerst levend, en stervend
zal ik de dood niet smaken.

2
Wanneer ge gevonden hebt
en de wonderen uit deze openbaring weet,
begeleid dan uw verbijsterde verbijstering,
in de afgrond eindeloos zinkend,
want steeds is het wonder uzelf
en de almacht die het u geeft
is de macht van het al dat u schiep
u, ikloos geworden almachtige.

3
Hier en nu
in het vlees van deze wereld
in onszelf
en tijdloos is het Rijk.
Hier en nu
in onszelf
de Ongrond van de Vader.
Tijden en ruimten verlopen
van geen tel.
Hier en nu zijn allen en alles
die elkander
in hun oorsprong
kennen.
wordt vervolgd

Erik van Ruysbeek (1915-2004)

Naar een vrede

De pijn is in het water dat mij bet
de pijn is in de kleuren die ik drink
en in de vreugde die met geheim vergif mij aait.

Mijn kleine zee, gezwollen van het bruisen,
bruist boven de ankers van het diepzand uit
maar spat teloor in parels en in tranen.

Verbrande schepen grinniken mij aan
gevelde masten priemen door mijn krachten
ik raak slagzij in de vuren van mijn waan.

Wie greep het stuur en stevent op de rots
wie greep de nacht en werpt hem in mijn pijn aan splinters
en wie dooft in het duister de doove boeien niet?

Alleen de golven blijven eeuwig deinen
groen en witbepluimd boven de zwarte dood
en zuigen zout en pijn in hun opwaartse lijnen.



schilderij - S. Wulfing

dinsdag 15 april 2008

Erik van Ruysbeek (1915-2004)

Niet ik maar u

Niet wat gij mij geeft heb ik lief
u heb ik lief
niet wat gij met mij doet heb ik lief
uw doen heb ik lief.

Al was het Niet uw gave
uw geven had ik lief
al was het al uw geschenk
uw schenken had ik lief.

Al naamt ge mij mijn wezen
uw nemen is mijn al
al gaaft ge mij uw grond
uw geven is mijn grond.

Niet ik maar gij bestaat
niet ik maar gij zijt waar
door niet te zijn ben ik eerst u
vernietig mij opdat ik zij

niet ik maar u
niet ik maar u ...
uit: Zangen van ongrond

maandag 14 april 2008

Hermann Hesse - Elke dood


Elke dood ben ik al gestorven,
elke dood zal ik weer sterven.
De houten dood in de boom sterven,
de stenen dood in de berg sterven,
de aarden dood in het zand,
de dood van het blad in het ritselend zomergras.
En de arme, bloedige mensendood.

Als bloem wil ik herboren worden,
als boom, als gras wil ik herboren worden,
als vis, als hert, als vogel en vlinder.
En uit elke gedaante
zal passie mij sleuren tegen de trappen omhoog
naar het laatste leed,
naar het leed van de mens.

Op de trillende gespannen boog.
Wanneer de razende vuist van de passie
de beide levenspolen
naar elkaar toe tracht te krommen!
Vaak nog en telkens weer
zul je mij jagen van dood naar geboorte
in de pijnlijke baan van de gedaanten,
in de heerlijke baan van de gedaanten.
Hermann Hesse

Hermann Hesse - Geluk


Zolang je het geluk bejaagt
blijft echt geluk buiten bereik.
Al was je al het liefste rijk.

Zolang je om wat heenging klaagt
en rusteloos een doel begeert,
heb je de vrede niet geleerd.

Pas als je niet meer wenst of vraagt,
niet meer begeert en niet meer streeft,
en op geluk geen namen kleeft,
word je door niets meer verontrust
en vindt je ziel ten slotte rust.

Hermann Hesse

zondag 13 april 2008

Gustav Meyrink - De Maanbroeders

De maan heeft slechts het brein van de mensen met haar giftige adem bezwangerd en de machines vormen de zichtbare vruchten daarvan.
De zon heeft in de ziel van de sterfelijke mensen het verlangen gewekt meer vreugde te ervaren en de vloek te doorbreken die hen, in het zweet huns aanschijns, vergankelijke werken doet scheppen.

Maar de maan, de geheime oorsprong van alle aardse vormen, heeft hen met bedrieglijke glans beneveld, zodat zij door valse voorstellingen op een dwaalspoor geraakten en in het uiterlijke, het tastbare, gingen zoeken wat zij innerlijk hadden moeten schouwen.

Aldus zijn machines zichtbare Titanenlichamen geworden, geboren uit het brein van ontaarde helden.

En aangezien iets 'begrijpen' en 'scheppen' niets anders betekent dan de ziel die vorm te laten aannemen die men 'ziet' of 'schept', om zich er vervolgens mee te verenigen, slepen de mensen zich nu hulpeloos voort, zich langzamerhand zelf veranderend in machines - tot zij er eindelijk naakt bij staan, als nimmer rustende, stampende en steunende uurwerken.

Maar wij, broeders van de Maan, wij zullen dan de erfgenamen zijn van 'het eeuwige zijn' - van het enige, onveranderlijke bewustzijn, dat niet zegt: ik leef, maar: Ik ben.

Dat weet, al stort het universum ineen, ik blijf bestaan!

Gustav Meyrink – Het Groene Gezicht. (1)

‘Alles wat niet uit de Geest komt, is dode aarde en wij moeten tot geen andere God bidden dan tot die God die zich in onze eigen ziel openbaart.'
'Maar als er zich geen God in mij openbaart?' Vroeg Eva.
'Dan moet u in een stil uur Hem aanroepen, met de inzet van al het heimwee dat in u is.'
'En gelooft u dat Hij dan zal komen?'
'Hij zal komen. Maar - schrik niet - eerst als wreker van uw vroegere daden, als de angstwekkende god van het Oude Testament, die gezegd heeft: 'Oog om oog, tand om tand'. Hij zal zich openbaren in plotselinge veranderingen van uw uiterlijke leven. Eerst moet u alles verliezen, zelfs....... zelfs God als u Hem voortdurend opnieuw wilt vinden. Pas als uw voorstelling van Hem gereinigd is van gestalte en vorm en van ieder begrip omtrent buiten en binnen, schepper en schepsel, geest en stof, zult u Hem......’
‘Zien?’
‘Nee, nimmer. Maar met Zijn ogen zult u uzelf zien. Dan bent u vrij van de aarde, want uw leven is dan in het zijne ingegaan en uw bewustzijn is niet meer afhankelijk van het lichaam, dat als een onwezenlijke schaduw het graf tegemoet gaat.’

zaterdag 12 april 2008

Edgar Allan Poe - Annabel Lee

It was many and many a year ago,
In a kingdom by the sea,
That a maiden there lived whom you may know
By the name of ANNABEL LEE;
And this maiden she lived with no other thought
Than to love and be loved by me._

I was a child and she was a child,
In this kingdom by the sea:
But we loved with a love that was more than love--
I and my ANNABEL LEE;
With a love that the winged seraphs of heaven
Coveted her and me.

And this was the reason that, long ago,
In this kingdom by the sea,
A wind blew out of a cloud, chilling
My beautiful ANNABEL LEE;
So that her highborn kinsmen came
And bore her away from me,
To shut her up in a sepulchre
In this kingdom by the sea.

The angels, not half so happy in heaven,
Went envying her and me--
Yes!--that was the reason (as all men know,
In this kingdom by the sea)
That the wind came out of the cloud by night,
Chilling and killing my ANNABEL LEE.

But our love it was stronger by far than the love
Of those who were older than we--
Of many far wiser than we--
And neither the angels in heaven above,
Nor the demons down under the sea,
Can ever dissever my soul from the soul
Of the beautiful ANNABEL LEE.

For the moon never beams without bringing me dreams
Of the beautiful ANNABEL LEE;
And the stars never rise but I see the bright eyes
Of the beautiful ANNABEL LEE;
And so, all the night-tide, I lie down by the side
Of my darling, my darling, my life and my bride,
In her sepulchre there by the sea--
In her tomb by the side of the sea.

1849

William Wordsworth - I Wandered Lonely as a Cloud


I wandered lonely as a cloud
That floats on high o'er vales and hills,
When all at once I saw a crowd,
A host, of golden daffodils;
Beside the lake, beneath the trees,
Fluttering and dancing in the breeze.


Continuous as the stars that shine
And twinkle on the milky way,
They stretched in never-ending line
Along the margin of a bay:
Ten thousand saw I at a glance,
Tossing their heads in sprightly dance.


The waves beside them danced; but they
Out-did the sparkling waves in glee:
A poet could not but be gay,
In such a jocund company:
I gazed---and gazed---but little thought
What wealth the show to me had brought:


For oft, when on my couch I lie
In vacant or in pensive mood,
They flash upon that inward eye
Which is the bliss of solitude;
And then my heart with pleasure fills,
And dances with the daffodils.

Mevlana Jelaloeddin Roemi


Hoop is de dove die regelmatig hoort dat wij sterven,
maar nooit gehoord heeft van zijn eigen dood
of stilstaat bij zijn eigen einde.

Hebzucht is de blinde
die de fouten van anderen haarscherp ziet
en ze van straat tot straat rondbazuint,
zijn blinde ogen nemen echter
van zijn eigen fouten niets waar.

De naakte is bang dat hem zijn kleed wordt afgerukt,
maar hoe kun je iemand die naakt is zijn kleed afnemen?
De wereldse mens is behoeftig en dodelijk beangst,
hij bezit niets, toch is hij bang voor dieven.
Naakt kwam hij en naakt gaat hij heen,
maar aldoor is hij doodsbenauwd voor dieven.

Wanneer de dood komt,
is het gejammer niet van de lucht,
terwijl hij zelf in de lacht schiet om zijn angst.
Op dat moment weet de rijke dat hij geen goud bezit
en ziet de scherpzinnige
dat zijn talent hem niet toebehoort.


(III:2628-2635) - Met dank aan René

Toon Hermans - Als ik...

Als ik alleen maar was,
een kop op een karkas,
had mijn bestaan geen zin,
goddank er zit iets in.

Ik weet niet hoe het heet,
een ziel? Een kern? Een pit?
Mijn moeder zei: ‘het is God,
die ergens in ons zit.

Maar ik voel me soms zo leeg
en onze lieve Heer,
van wie mij werd verteld,
vind ik dan nergens meer.

Maar als ik op een dag
wat naar de bloemen kijk,
dan denk ik telkens weer…
mijn moeder had gelijk!

Lessen van Sylvanus

Maak een eind aan alle kinderachtigheden en verwerf voor jezelf kracht van bewustzijn en ziel, en bind de strijd aan met iedere verdwazing van je zinnelijke hartstochten, alsook met gemene hatelijkheid, eer­zucht, twistziekte, ergerlijke jaloezie en wraakzucht, woede en hebzucht. Bewaak jullie kamp met wapens en speren. Bewapen jezelf met al je soldaten, die de woorden zijn, en je aanvoerders, die de raadgevers zijn, en neem je bewustzijn tot innerlijke gids.

Mijn zoon, werp iedere rover buiten je poorten. Bewaak al je poorten met de toortsen die woorden zijn, en je zult je door dit alles een rustig leven verwerven. Iemand die hierop evenwel niet toeziet, zal worden als een stad die vanwege een belegering verlaten werd, en die door allerlei wilde beesten werd platgetrapt. Want gedachten die niet goed zijn, zijn boze wilde beesten. En je stad zal vol zijn van rovers en je zult voor jezelf geen andere vrede kunnen vinden dan die met allerlei woeste wilde dieren. De Ontaarde, die een tiran is, is meester over hen. Terwijl hij hen bestiert, zit hij in de grote modderpoel. De hele stad, die je ziel is, zal ten onder gaan.


O beklagenswaardige ziel, onthoud je van dit alles. Breng in jezelf je gids en je leraar binnen. Bewustzijn is de gids, en gezond verstand is de leraar. Zij zullen je wegvoeren uit de dreigende ondergang.


Nag Hammadi NHC VII.4

vrijdag 11 april 2008

J. Anker Larsen - 4. Heiliging

Herinner je je de geschiedenis van Rasmus Praatvaar over den engel die met Adam kibbelde bij de poort van het paradijs?
Rasmus vergat iets, dat ik nu wil vertellen: Adam was bang toen de engel het zwaard trok; maar toen fluisterde de Booze: "Gooi de poort dicht!”
Dat deed Adam en de mensch was uitgesloten van het paradijs. Want alleen God zelf en de mensch, die naar zijn beeld geschapen is, kan de poort weer openen, en geen van beiden kan dat, zonder dat de wil van den ander het wil.
Er zijn menschen geweest, die de poort geopend hebben en aan hun metgezellen getoond hebben, dat hij open stond; hun discipelen zeiden daarna tot de geheele wereld: "Zie, hij heeft ons God getoond en de poort van het paradijs voor ons geopend!"
En terwijl ze het zeiden, streken hun handen liefkozend langs de poort en sloten hem zonder het te merken.
Twijfel je er aan, dat Jezus de poort opende, en dat christenleraren die te goeder trouw weer sloten kort na zijn dood'?
Maar God komt steeds weer bereidwillig naar de poort toe om de menschen tot eeuwig leven te wekken. Je kunt zien in de wereldgeschiedenis, hoe hij bij tijden zijn adem heeft geblazen over de aarde, zoodat het bespeurd werd in het leven der menschen.

Filosofische Sprokkels

De verschillende gewaarwordingen van vreugde en verdriet hangen niet af van de dingen die ze opwekken, maar op de gevoelens van mensen. Dat verklaart waarom de vreugden van de een, de weerzin van een andere opwekken of dat wat de een treurig maakt, de ander volkomen onverschillig laat.
Immanuel Kant

Ondanks alle wreedheid en horror is het de bedoeling van het leven is dat wij gelukkig zijn, juist omdat het zo moeilijk is: ‘Geluk is de triomf van de geest over de feiten.’
David Malouf

Je kunt beter wijs worden door tegenslagen van anderen, dan door die van jezelf
Aesopus

Oude en vertrouwde narigheid is veel dragelijker dan nieuwe en onbekende
Montaigne

Wat er ook gebeurt, je kunt elk lot overwinnen door het rustig te dragen.
Vergilius, 70 v.C.-19 v.C.

Kleinigheden kunnen ons troosten, omdat het vaak kleinigheden zijn die ons bedroeven.
Blaise Pascal

Het is pijnlijk om je eigen zorgen te zien en te weten dat jij - en niemand anders - ze veroorzaakt hebt.
Sophocles, 447 BC

Hij verstond de kunst, in het hart van zijn pupil het eerste nog onbestemde gevoel op te roepen van die eeuwige, heilige zwaarmoedigheid, welke menig uitverkoren ziel, als ze er eenmaal van genoten heeft, later nooit meer zou willen ruilen tegen alledaagse tevredenheid.
Dolstojewski

Generositeit is een probaat middel tegen ijdele verlangens.
Descartes

Rampzalig is de geest die bezorgd is om de toekomst. Wij verdoen onze tijd met wat komen zal als we er niet meer zullen zijn
Seneca

Laat de zon geen tranen drogen die je kunt wegvegen uit het oog van degene die lijdt.
Confucius, 55l v. C. - 479 v. C.

De schoonheid van het karakter straalt als iemand onvermoeibaar de ene tegenslag na de andere incasseert, niet omdat hij ze niet voelt, maar omdat het iemand is met een onverwoestbaar goed humeur.
Aristoteles

donderdag 10 april 2008

Frederik van Eeden - Nu mocht ik liever hier vandaan

Nu mocht ik liever hier vandaan
En slapen gaan, en slapen gaan
Bij mijnen lieven Here --
Het leven wordt toch waar ik toef
Naar mijn behoef wel veel te droef
Dan dat ik 't meer begere.


Doch wordt mij, lacy! niet gevraagd
Of 't mij behaagt, of 't mij behaagt
In zo groot leed te leven --
En schoon 't geplaagde hart al niet
Van zulk verdriet de reden ziet
Toch moet ik verder streven.


Maar wie zal keren 't droef gemoed
Dat schreien doet, dat schreien doet
Om eindelijk erbarmen --
Of toch de goede Herder kwam
En 't arme lam nu mede nam
In zijn vertrouw'lijke armen!

Frederik van Eeden - Eens heb ik de dalende zon gevraagd

Eens heb ik de dalende zon gevraagd
Te wachten,
Eens heb ik van dichte nachtschaduw
Het luchte, vluchtige vlieden beklaagd,
En nu! - en nu! -
Nu glijden de tijden zo langzaam aan,
De dagen, de tragen, zij willen niet gaan,
En lang - lang - lang zijn de uren der nachten.

Eens hield ik de goudene uren te goed
voor klachten,
Eens vulde ik de levenden, helderen dag
Met bloemen en blijheid en liederen zoet
Maar ach! - maar ach! -
Nu zullen zich vullen zo nacht als dag
Met bange gezangen en droef geklag,
En lang - lang - lang zijn de uren der nachten.


foto: deze avond in Sneek

Hermes Trismegistos - Citaten

Daarom heeft het geestelijke Bewustzijn de ziel als omhulsel ontvangen. En de ziel, die evengoed als het bewustzijn in zekere zin goddelijk is, bedient zich van het astrale lichaam. En het astrale lichaam bestiert het levende wezen.
Corpus Hermeticum 10,17

Overigens is het bewustzijn alleen voorbehouden aan de menselijke zielen. In de dieren laat Hij het instinct van elk beest afzonderlijk de vrije loop.
Corpus Hermeticum 12,2

Daarentegen hebben zielen van mensen die het geestelijk Bewustzijn niet als stuurman ontvingen, hetzelfde lot als de zielen van dieren. Alle dingen over­komen hen dus, en ze laten zich leiden door prikkels die vanzelf een tegen­prikkel oproepen. Het bewustzijn laat hen betijen en geeft hen over aan de irrationele begeerten, waartoe zij zich laten meeslepen door een onweer­staanbare drang. Als dieren razen zij en begeren zij redeloos zonder ophou­den, zij krijgen maar niet genoeg van het boze.
Corpus Hermeticum 12,4

Zij zullen de duisternis verkiezen boven het licht en zij zullen de dood ver­kiezen boven het leven. Niemand zal meer de blik ten hemel slaan. De vrome zal beschouwd worden als een psychopaat, de goddeloze zal geëerd worden als een wijze, de lafaard zal doorgaan voor een held, de goede zal gestraft worden als ware hij een misdadiger. Het enige voorwerp met een ziel dat zij kennen is een fles.
Asclepius 25

woensdag 9 april 2008

Gustav Meyrink – Walpurgisnacht (4)

Telkens als hij opkeek, zag hij in de spiegel bij de deur een tweede keizerlijke lijfarts zitten, en elke keer als hij dat deed, drong het tot hem door hoe hoogst merkwaardig het eigenlijk was dat zijn spiegelbeeld met de linkerhand dronk, terwijl hij­zelf daarvoor de rechter gebruikte, en dat die dubbelganger daar, als hij hem zijn zegelring zou toegooien, deze alleen aan zijn rechter ringvinger zou kunnen dragen.

'Er speelt zich daar een wonderlijke omkering af', sprak de lijfarts tot zichzelf, 'die echt een schrikwekkend effect zou hebben, als wij niet vanaf onze jeugd gewend waren, deze als iets vanzelfsprekends te zien. Hmm...

Waar in de ruimte vindt echter deze omkering plaats? Ja, ja, natuurlijk: in een enkel mathematisch punt, strikt genomen. Merkwaardig trouwens, dat in een zo nietig punt zo enorm veel meer gebeuren kan dan in de uitgestrekte ruimte zelf!'


Een onbestemd gevoel van angst dat hij, als hij het geval verder zou onderzoeken en de wetmatigheid die het bevatte tot andere vragen zou uitbreiden, tot de conclusie zou komen dat de mens eigenlijk niet in staat was ook maar iets vanuit zijn bewuste wil te ondernemen, veel­eer slechts het hulpeloze instrument was van een raadselachtig punt in zijn innerlijk, deed hem van verder gepeins afzien.


Om evenwel niet opnieuw in verzoeking te geraken, draaide hij resoluut de lamp uit en maakte daardoor zijn spiegelbeeld eens en voor altijd onzichtbaar.

dinsdag 8 april 2008

J. Anker Larsen - 4. Heiliging

Ik zeide: "Doe met mij wat ge wilt", toen was er geen reservatio mentalis, niet zelfs het minste "maar laat het dragelijk zijn." Dat was een aanroepen zonder voor­behoud, dat in mij opkwam, en wenschen en gedachten meesleurde in zijn stroom, en ik erkende dat het was een onvoorwaardelijk amor fati. Onvoorwaardelijk en on­zinnig, want hoe kon ik een lot liefhebben, dat ik niet kende en dat misschien wel hard zou zijn? Maar ik deed het. In mijn aanroepen lag een onvoorwaardelijk ja.
Tot wien wendde ik mij, ik, die niet aan God geloofde? Tot de werkelijkheid, niet tot de menschelijke voorstel­lingen daarvan, maar tot de ongekende werkelijkheid, hoe die dan ook zijn mocht, wanneer het voorhangsel van alle persoonlijke wenschen en voorstellingen was weggerukt.
En het antwoord kwam met groote kracht. Het was kracht. Die innerlijke kracht kon niet door ontleding vernietigd worden. Die was bestand tegen nadenken. Het aanroepen bleef levend, hoezeer mijn gedachten er ook om heen gonsden en er in staken.

J. Anker Larsen - 4. Heiliging

Ons weten, Niels, is iets dat we hebben. Dat kan in­gebonden worden in boeken en op een plank gezet. Het kan onthouden en het kan vergeten worden. Ik verlang hevig naar een weten, dat niet is iets dat we hebben, maar dat we zijn

Ieder mensch heeft zijn eigen zaligheid. Maar onze be­schaving is hersenbeschaving; wij halen ons ik omhoog tusschen de dichte muren van onze gedachten, en een woestenij breidt zich uit over ons heele lichaam - waar de zaligheid moest hebben gebloeid. Het ik brengt het, als het mooi is, tot een godsdienst of een levens­beschouwing."

"Nu ja," zei de vreemde, "dat is toch altijd iets. Dat is dan toch een weg."

"Een weg," herhaalde Hans, "neen, een spijskaart. Daarmee is het diner nog niet opgediend. Beleef eerst en verklaar dan - of laat het verklaren na. Zwijg stil en wees - zooals Peter, zoodat men de volheid des levens voelt, wanneer men met u samen is. Want nu meer dan ooit, hebben we meer behoefte aan leven dan aan leer."

maandag 7 april 2008

Kahlil Gibran - over Volmaaktheid

Je vraagt me, mijn broeder, wanneer de mensheid volmaaktheid zal bereiken. Luister naar mijn antwoord.

De mensheid zal de weg naar volmaaktheid bewandelen wanneer zij voelt dat menselijkheid is:
een hemel zonder grenzen,
een oceaan zonder oevers,
een eeuwig brandende vlam,
een immer glanzend licht,
een wind die briest of kalm is,
een wolk die dondert, bliksemt en regent,
een rivier die zingt of raast,
een boom die in de lente bloeit
en zich in de herfst ontbladert
een berg die zich hoog verheft,
een vallei die zich verlaagt
en een akker die rijk is of onvruchtbaar.

Wanneer de mensheid al deze dingen gevoeld heeft, zal zij het punt halverwege haar weg naar volbereikt hebben.
Als zij, zich bewust van haar essentie, de weg naar volmaaktheid wil gaan, dan moet zij voelen dat menselijkheid is:
een kind dat rekent op zijn moeder,
een volwassen man die verantwoordelijk is voor wie hem toevertrouwd zijn,
een jongeling die heen en weer geslingerd wordt tussen begeerten en hartstochten,
een oude man wiens verleden en toekomst met elkaar vechten,
een monnik in zijn kluizenaarshut,
een misdadiger in zijn cel,
een geleerde te midden van zijn boeken en geschriften,
een dwaas tussen het duister van zijn nacht en het licht van zijn dag,
een non tussen de vrucht van haar geloof en de doornen van haar eenzaamheid,
een prostituee in de greep van haar zwakheden en de klauwen van haar behoefte,
de arme tussen zijn veren zijn onderdanigheid,
de rijke tussen zijn ambities en zijn dienstbaarheid,
en de dichter tussen de nevelen van zijn avonden en het stralende licht van zijn ochtendstond.

Als de mensheid in staat blijkt om al deze dingen te ervaren en te kennen, dan zal zij volmaaktheid bereiken en een gedaante worden onder de gedaanten van God.

De weg tot een leven zonder lijden

De weg naar bevrijding van zorg en leed is deze: Denk alsof elk van uw gedachten in vuur op het uitspansel moest worden geëtst, zodat de gehele wereld ze kon zien.
Want zo is het in waarheid.
Spreek alsof de gehele wereld slechts één oor was dat wilde horen wat u zegt.
Zo is het in waarheid.
Doe alsof elk van uw daden op uw eigen hoofd zou neer­ komen.
Zo is het in waarheid.
Wens alsof u zelf het gewenste was.
En dat bent u inder­daad.
Leef alsof uw God zelf u nodig had om zijn leven te leven.
En dat heeft Hij in waarheid.

Het boek van Mirdad – Mikhail Naimy

Vijf jaar in Friesland


Kabir Helminski - Het wetende hart

Een soefi uit de twintigste eeuw, Ishmael Emre, heeft gezegd:
`Hartstochtelijke en volmaakte mensen doden de zoekers naar waarheid met nederigheid en het zwaard van de liefde.'

Maar ondanks deze hoge gedachten over de liefde, moeten we erkennen dat we allen in de liefde gefaald hebben.

Daar moeten we van uitgaan.

We zijn allen gebroken door en teleurgesteld in de liefde omdat onze liefde zich heeft vereenzelvigd met ons egoïsme, terwijl ze was bedoeld om dat egoïsme uit de weg te ruimen.

We kunnen liefhebben wanneer we verwachten er iets voor terug te krijgen.
We kunnen liefhebben wanneer we de volmaakte partner gevonden hebben.

Maar er bestaat niet zoiets als een volmaakt mens en zelfs al bestond die wel, dan zouden we hem of haar alleen maar herkennen als we zelf volmaakt waren, want we projecteren onvermijdelijk -- zoals het volk dat altijd heeft gedaan bij de profeten -- onze eigen onvolmaaktheid op de ander.

Gods boodschappers waren niet geliefd, ze waren veeleer gehaat.
Haat is gefrustreerde liefde, de schaduwzijde van liefde.
Haat duidt op de aanwezigheid van liefde die is gecorrumpeerd dooregoïsme.

Egoïsme kan schoonheid in lelijkheid, vrijgevigheid in zelfzuchtigheid, liefde in haat veranderen.


Uit: Het wetende hart, De weg van de soefi
Verdieping en transformatie
Kabir Helminski
Uitgeverij Servire, Utrecht, 2002

donderdag 3 april 2008

Kahlil Gibran – Een traan en een lach.

LIED VAN GELUK

De mens en ik zijn gelieven. Hij hunkert naar mij en ik verlang naar hem. Wee ons, wij moeten onze liefde de­len met iemand die het ons moeilijk maakt. Wreed is zij en veeleisend. Materie is haar naam. Waar wij ook gaan, zij volgt ons op de voet als een bewaker om ons uiteen te drijven. Zij maakt mijn liefste rusteloos.
Ik zoek mijn liefste in het woud onder de bomen en bij de bosmeertjes, maar vindt hem niet, want Materie heeft hem meegetroond naar de grote stad, waar de menigte de boventoon voert en waar corruptie en el­lende heersen, gebaseerd op de onstabiliteit van klin­kende munt.
Ik roep hem met de stem der Kennis en het lied der Wijsheid. Hij luistert niet, want Materie heeft hem de kerker van de zelfzucht binnengelokt, waar gierigheid huist.
Ik zoek hem op het veld der Tevredenheid, maar ben alleen, want mijn rivale houdt hem vast in de grotten van hebzucht en begeerte en heeft hem gekluisterd in knellende ketens van goud.
Ik roep hem bij de dageraad, als de natuur glimlacht, maar hij hoort het niet, want overdaad heeft zijn half­verblinde ogen zwaar met slaap beladen.
Ik poog hem te bekoren in de avondstond, wanneer de Stilte soeverein is en de bloemen sluimeren. Maar hij antwoordt niet, want de angst voor wat de dag van morgen brengen zal, overschaduwt zijn gedachten.
Hij hunkert ernaar om mij te beminnen. Hij zoekt mij in zijn eigen daden, maar hij zal mij niet vinden dan in godvruchtige handelingen.
Hij zoekt mij in de gebouwen van zijn eigen roem, ge­bouwd op het gebeente van anderen. Hij fluistert me toe tussen bergen zilver en goud. Maar hij zal mij pas vinden, als hij naar het huis der Eenvoud komt, dat God gebouwd heeft aan de oever van de rivier der Ge­negenheid.
Hij wil mij kussen voor zijn geldkisten, maar nooit zullen zijn lippen de mijne beroeren dan in de volheid van de zuivere bries.
Hij vraagt mij zijn fabelachtige rijkdom met hem te delen, maar ik zal het geluk dat God schenkt niet ver­zaken, ik leg de mantel van mijn schoonheid niet af.
Hij zoekt bedrog als middel, ik zoek alleen zijn hart, dat hij kwetst in zijn nauwe cel. Ik wil zijn hart met liefde verrijken.
Mijn liefste heeft van mijn rivale, Materie, razen en tie­ren geleerd, ik wil hem leren tranen van tederheid en mededogen te storten, die opwellen uit het diepst van zijn ziel en in die tranen een zucht van tederheid te sla­ken.
De mens is mijn liefste, hem wil ik toebehoren.
Tekst & Illustratie - Kahlil Gibran

Dag Hammarskjöld - Merkstenen

Je bent niet de olie, niet de lucht - je bent slechts het verbrandingspunt, het brandpunt, waarin het licht geboren wordt.
Je bent niets dan de lens in de lichtstroom. Je kunt ont­vangen, geven en bezitten - zoals de lens het licht ontvangt, geeft en bezit, meer niet.
Zoek je jezelf, je eigen "recht", dan verhinder je de ontmoeting van olie en lucht in de vlam, beroof je de lens van haar doorschijnendheid.
Heiligheid - licht zijn of in het licht zijn, zelf niets meer zijn, zodat het licht geboren kan worden, zelf niets meer zijn, zodat het geconcentreerd en verspreid kan worden.

Je zult het leven kennen, en door het leven erkend wor­den, naar de maat van je doorschijnendheid - d. i. naar de maat van je vermogen om te verdwijnen als doel en alleen middel te blijven.
Dag Hammarskjöld - Merkstenen

woensdag 2 april 2008

Gustav Meyrink – Walpurgisnacht (4)

De afbeelding die daar aan de muur hing, was zij in zekere zin zelf. Net als een zaadkorrel het beeld van de plant, die hij eens zal worden, in zich draagt, verborgen voor de uiterlijke zintuigen, niettemin in alle organische details helder omlijnd, zo had zij dat beeld sinds haar jeugd met zich meegedragen: het was de voorbestemde matrijs, waarin haar ziel moest groeien tot in elke vezel en cel, totdat ook de kleinste groef van de vorm door haar was opgevuld.
Het plotseling ontwakende, onderbewuste inzicht, zichzelf met alle nog sluimerende en alle reeds naar buiten getreden ei­genschappen te hebben aanschouwd, had het gevoel opgeroe­pen dat het schilderij van haar stammoeder levendiger was dan alles wat ze ooit gezien had.
Levendiger dan elk ander ding in de wereld kan echter alleen de mens voor zichzelf zijn.
Zij kende de wet niet, waarop alle magie berust: 'Wanneer twee grootheden aan elkaar gelijk zijn, dan zijn zij één en de­zelfde en slechts één maal aanwezig, ook als tijd en ruimte hun bestaan lijken te scheiden.'

Gustav Meyrink – Walpurgisnacht (4)

'Wie ik ben?', kwam het uit de mond van de toneelspeler.
De keizerlijke lijfarts meende, zijn eigen stem van weleer te horen.
Ze was die van een knaap weliswaar, maar tegelijk ook die van een grijsaard.
Een wonderlijke dubbeltoon klonk eruit op, als spraken er twee kelen: de ene, uit het verleden, kwam van ver weg, de andere, uit het heden, was als de nagalm van een klankbodem, die de eerste klank gaf en hoorbaar maakte.
Ook wat zij zeiden, was een vermenging van kinderlijke on­schuld en de dreigende ernst van een oude man: 'Wie ik ben?
Heeft er ooit, sinds de aarde bestaat, een mens bestaan, die op deze vraag het juiste antwoord wist?
Ik ben de onzichtbare nachtegaal, die in de kooi zit en zingt.
Maar niet alle spijlen van de kooi trillen mee, als zij zingt.
Hoe vaak heb ik in jou niet een lied aangeheven, opdat je mij mocht horen, maar jij was doof, je leven lang.
Niets in de ganse kosmos was jou steeds zo nabij en eigen als ik, en nu vraag je mij, wie ik ben?
Menig mens is zo vervreemd van zijn eigen ziel, dat hij dood ineenstort, wanneer het moment gekomen is dat hij haar aan­schouwt.
Hij herkent haar dan niet meer; zij draagt het gelaat van de gewone daden, die hij volbracht heeft en waarvan hij heimelijk vreest, dat zij zijn ziel bevlekt zouden kunnen hebben.
Mijn lied kan je alleen horen, als je het meezingt.
Een misdadiger is hij, die het lied van zijn ziel niet hoort, een mis­dadiger tegen het leven, tegen anderen en tegen zichzelf.
Wie doof is, is ook stom.
Onschuldig is hij, die voortdurend het lied van de nachtegaal hoort, al slaat hij zelfs zijn vader en moeder dood.'

Mikhaïl Naimy – Gesprek met de Ander

DUIZENDEN WONDEREN

Sinds ik de schoot van mijn moeder verlaten heb,
tot het uur waarin mijn zon zal ondergaan
omgeven Uw wonderen mij, 0 God.
En zelfs het kleinste van deze wonderen
is zo groot dat het menselijke verstand
het niet kan bevatten ­
onvermoed en onvoorstelbaar,
met geen penseel te schilderen,
met geen pen te beschrijven,
en er is geen tong die het vertellen kan.
Temidden van al deze wonderen
word ik - zelfvergeten - stil...
en zo peinzend komt het mij voor
dat ik zelf het grootste van alle wonderen ben.

dinsdag 1 april 2008

Hermann Hesse – Peter Camenzind

Omstreeks die tijd begon ik op een andere manier te genieten van de stomme natuur en me anders tot haar te verhouden. Steeds weer zwierf ik door de prachtige om­geving van de stad, het liefst ging ik de Jura in. Ik zag steeds weer de bossen, bergen en weiden, de fruitbomen en het struikgewas ergens op wachten. Misschien op mij, maar in ieder geval op liefde.

En zodoende begon ik deze dingen lief te hebben. In mij streefde een sterk, smachtend verlangen naar hun stille schoonheid. Ook in mij baande zich een duister, diep leven en verlangen een weg omhoog en zocht naar bewustzijn, naar begrepen worden, naar liefde.

Veel mensen zeggen dat ze 'van de natuur houden'. Dat wil zeggen dat ze niet ongenegen zijn om zich van tijd tot tijd de bekoringen die zich aan hen voordoen te laten welgevallen. Ze gaan de natuur in en verheugen zich over de schoonheid van de aarde, vertrappen de weiden en rukken tenslotte bloemen en twijgen bij bos­sen tegelijk af om ze al vlug weer weg te gooien of thuis te zien verwelken. Dat is hun manier om van de natuur te houden. Ze herinneren zich deze liefde op zondagen als het mooi weer is en zijn geroerd door hun eigen goe­de inborst. Ze zouden die immers eigenlijk niet nodig hebben, want 'de mens is de kroon op de natuur.' Ach ja, de kroon!
Dus ik blikte steeds begeriger in de afgrond der din­gen. Ik hoorde de wind in vele toonaarden in de kronen van de bomen klinken, hoorde beken door ravijnen brui­sen en langzame, stille stromen door de vlakten trekken, en ik wist dat deze klanken Gods taal waren en dat het zoveel zou zijn alsof ik het paradijs terugvond, als ik deze duis­tere taal van oeroude schoonheid zou verstaan.
De boe­ken weten daar weinig over te vertellen, slechts in de Bij­bel staat het prachtige woord over het 'onuitsprekelijke zuchten' van de schepping. Toch vermoedde ik dat er te allen tijde mensen net als ik door dit onbegrepene ont­roerd waren, die hun dagelijkse werk hadden verlaten en de stilte hadden opgezocht om naar het lied van de schepping te luisteren, naar het trekken van de wolken te kijken en in radeloos verlangen hun aanbiddende armen naar het eeuwige uit te strekken, - kluizenaars, boetelin­gen en heiligen.