In uiterste wanhoop zoek ik haar in alle hoeken van mijn kamer;ik vind haar niet.
Mijn huis is klein en wat er eenmaal is weggegaan,
is voorgoed weg.
Maar oneindig is uw woonhuis, Heer,
en op zoek naar haar ben ik naar uw deur gekomen.
Ik sta onder het gouden gewelf van uw avondlijke hemel
en ik richt mijn verlangende ogen op uw gelaat.
Ik heb de grens bereikt van de eeuwigheid,
waaruit niets kan verdwijnen - geen hoop, geen geluk,
geen beeld van een gelaat, door tranen heen waargenomen.
0, doop mijn geledigd leven in die oceaan,
dompel het in de diepste volheid.
Laat mij nog een keer die zoete aanraking voelen
in de volheid van het heelal.
RABINDRANATH TAGORE (GITANJALI )




73
De vermoorde is niet onschuldig aan zijn eigen dood,
Laat mij zo diep in mezelf verdwijnen








Hoe minder men bezit, hoe minder men bezeten wórdt. Hoe meer men bezit, hoe meer men bezeten wordt. Hoe meer men bezeten wordt, hoe minder men wordt geacht. Hoe minder men bezeten wordt, hoe meer men wordt geacht.»
Een man besloot een kluizenaar op te zoeken die, zo was hem verteld, niet ver van het klooster te Sceta leefde. Na doelloos in de woestijn gedoold te hebben, vond hij de monnik.
