Gegaan nog eer ik wist waarheen.
Geen weg lag aan mijn voeten.
Het waaien van de wind alleen.
En niemand die mij groette.
Het land rees hoog. De zee was wijd
en diep - ik daalde af in haar,
ik liep haar branding in en uit,
het duurde, duurde zeven jaar.
Ik vlocht een boot van pijnboomhout
en voer de golven over
tot waar op rotsen stond gebouwd
een stad van licht en lover.
Daar was het dat ik mensen zag
en velerhande leven;
waar woorden waakten nacht en dag.
Ik woonde vijfmaal zeven.
Te gaan nog wetend niet waarheen.
Geen weg ligt voor mijn voeten.
Het waaien van de wind alleen
en ogen die mij groeten.
Huub Oosterhuis
Geen opmerkingen:
Een reactie posten