En langzamerhand kwam weer het eigenaardige en onbeschrijflijke gevoel over mij dat ik als kind zo goed gekend had, als ik geheel alleen een spel deed: met gesloten ogen stapte ik dan stevig door, zonder mij er zorgen over te maken of ik zou vallen. Het was als het losrukken van het lichaam uit de greep van alle aardse angsten, als een innerlijke juichkreet, als een hervinden van het onsterfelijke Ik, dat wist: mij kan niets overkomen! De erfvijand die de mens in zich draagt, het kille nuchtere verstand, liet van mij af en daarmee verdween tevens de laatste twijfel dat ik hem die ik zocht niet zou vinden.
De klokkenmaker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten