1. Nu komt de herfst, en daarmee de groote beproeving en het groote raadsel. Nooit is de stilte in het woud zoo veelzeggend. Welk een stemming in al wat leeft. 't Is of alles tot inkeer komt, alles peinst, alles verdiept zich. Het komt tot inzicht van een groote vergissing. Het woud, de neevel-omsluyerde weilanden, de diep-blauwe lucht, de blanke wolken, het bedenkt alles en voelt dwaling.
En wij armen, wij menschen, wij voelen de dwaling het sterkst, wij voelen haast niet anders, en wij zijn verwond, verbijsterd, verpletterd.
Het is of wij moeten smeeken tot woud en wolken, tot neevel en zonnegoud: 0 stilte! stilte! - om na te denken en te peinzen. Er is iets ontzettends gebeurd, wij hebben ons vergist. Het is alles waan en dwaling, onze vreugde, ons geluk, onze lusten en pretjes, alles waarvoor wij geworsteld hebben en gekampt. Alles fout! alles om niet! alles mis!
2. Hebt wat geduld, broeders en zusters, dit werk is geen werk der vertwijfeling. Wij dalen samen in de duistere diepten der gedachten. Wij zweeven ver weg, als een komeet, tot aan de ijle donkere grenzen van het Universum. Ademloos wachten de heemelingen op den terugkeer, al is 't van één enkele arme ziel. Rustig wacht de eeuwige Minnaar, kennend zijn Liefde, die verder reikt dan de grenzen der oneindigheid. Langsaam doorzweeven wij de verre baan. Totdat de kreet weergalmt: "Hij keert! Hij keert!" Het gejuich vervult de heemelen, de Minnaar breidt zijn vertrouwelijke armen uit en de glimlach van zijn ontzachlijke vreugde verlicht de duisterste ruimten van chaos.
En dat alles om één enkele arme ziel, die terugkomt.
lees HIER verder
Geen opmerkingen:
Een reactie posten