dinsdag 1 april 2008

Hermann Hesse – Peter Camenzind

Omstreeks die tijd begon ik op een andere manier te genieten van de stomme natuur en me anders tot haar te verhouden. Steeds weer zwierf ik door de prachtige om­geving van de stad, het liefst ging ik de Jura in. Ik zag steeds weer de bossen, bergen en weiden, de fruitbomen en het struikgewas ergens op wachten. Misschien op mij, maar in ieder geval op liefde.

En zodoende begon ik deze dingen lief te hebben. In mij streefde een sterk, smachtend verlangen naar hun stille schoonheid. Ook in mij baande zich een duister, diep leven en verlangen een weg omhoog en zocht naar bewustzijn, naar begrepen worden, naar liefde.

Veel mensen zeggen dat ze 'van de natuur houden'. Dat wil zeggen dat ze niet ongenegen zijn om zich van tijd tot tijd de bekoringen die zich aan hen voordoen te laten welgevallen. Ze gaan de natuur in en verheugen zich over de schoonheid van de aarde, vertrappen de weiden en rukken tenslotte bloemen en twijgen bij bos­sen tegelijk af om ze al vlug weer weg te gooien of thuis te zien verwelken. Dat is hun manier om van de natuur te houden. Ze herinneren zich deze liefde op zondagen als het mooi weer is en zijn geroerd door hun eigen goe­de inborst. Ze zouden die immers eigenlijk niet nodig hebben, want 'de mens is de kroon op de natuur.' Ach ja, de kroon!
Dus ik blikte steeds begeriger in de afgrond der din­gen. Ik hoorde de wind in vele toonaarden in de kronen van de bomen klinken, hoorde beken door ravijnen brui­sen en langzame, stille stromen door de vlakten trekken, en ik wist dat deze klanken Gods taal waren en dat het zoveel zou zijn alsof ik het paradijs terugvond, als ik deze duis­tere taal van oeroude schoonheid zou verstaan.
De boe­ken weten daar weinig over te vertellen, slechts in de Bij­bel staat het prachtige woord over het 'onuitsprekelijke zuchten' van de schepping. Toch vermoedde ik dat er te allen tijde mensen net als ik door dit onbegrepene ont­roerd waren, die hun dagelijkse werk hadden verlaten en de stilte hadden opgezocht om naar het lied van de schepping te luisteren, naar het trekken van de wolken te kijken en in radeloos verlangen hun aanbiddende armen naar het eeuwige uit te strekken, - kluizenaars, boetelin­gen en heiligen.

Geen opmerkingen: