
Tot wien wendde ik mij, ik, die niet aan God geloofde? Tot de werkelijkheid, niet tot de menschelijke voorstellingen daarvan, maar tot de ongekende werkelijkheid, hoe die dan ook zijn mocht, wanneer het voorhangsel van alle persoonlijke wenschen en voorstellingen was weggerukt.
En het antwoord kwam met groote kracht. Het was kracht. Die innerlijke kracht kon niet door ontleding vernietigd worden. Die was bestand tegen nadenken. Het aanroepen bleef levend, hoezeer mijn gedachten er ook om heen gonsden en er in staken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten