woensdag 12 maart 2008

De Onsterfelijken - Hermann Hesse


De Onsterfelijken

Steeds weer stijgt er uit de aardse dalen
rook van levensdrang ons tegemoet;
wilde nood, en zatte overvloed,
bloedige roes van duizend galgenmalen,
kramp van lust, begeerte die blijft branden,
Moordenaars en woekeraars en biddershanden.
Een door angst en lust gestriemde mensenzee
stinkt beklemmend, rottig, rauw en wee,
ademt wilde bronst en gelukzaligheid,
vreet zichzelf en heeft zich zo weer uitgebraakt.

Broedt oorlog uit, en kunst vol tederheid
heeft het brandend vreugdehuis vals opgemaakt,
slingert, knaagt, hoereert zich door de schelle
kermisvreugde van haar kindertijd.
Wil voor ieder uit de golven wellen
net zoals zij elk tot drek herleidt.

Wij hebben evenwel elkaar gevonden
in het sterdoorglansde hemelijs,
kennen er geen dagen, geen seconden,
zijn noch man noch vrouw, noch jong noch grijs.
Jullie zonden, geilheid, moord en angsten
zijn voor ons een schouwspel, van dezelfde waarde
als van zonnen, draaiend om de aarde,
en voor ons is elke dag de langste.

Stil naar jullie trillend leven knikkend,
stil naar wentelende sterren blikkend,
ademen wij de winter van de kosmos in,
zijn wij vrienden van de hemeldraken;
Koel en star zijn wij, zonder einde of begin,
koel ons eeuwig lachen nu de sterren blaken.

Hermann Hesse

Geen opmerkingen: