donderdag 27 maart 2008

Gustav Meyrink – Walpurgisnacht (4)

‘Was ik toen werkelijk zo’n nuchter mens?’, vroeg hij zich droefgeestig af, ‘of komen we eerst nader tot onze eigen ziel, naarmate we het graf dichter tegemoet gaan?’


Het heeft iets spookachtigs, als herinneringen weer levend worden! Ze komen naar buiten als uit een nietig punt, breiden zich uit, bevinden zich opeens in de ruimte, mooier en sterker aanwezig dan ze eerst waren.


‘Wat is de aarde toch voor een wrede spiegel: zij laat de beelden die zij doet ontstaan, langzaam in iets afschuwelijk veranderen en verwelken, voordat ze oplossen.’


Wie zich niet meer verheugen kan, in hem is de zon gestor­ven. Hoe zou zo iemand licht kunnen uitstralen? Zelfs de onzuivere vreugde staat dichter bij het licht dan de duistere, droefgeestige ernst.
Je vraagt wie ik ben? De vreugde en het' Ik' zijn hetzelfde. Wie de vreugde niet kent, die kent ook zijn' Ik' niet.
Het innerlijkste' Ik' is de oerbron van de vreugde. Wie het niet aanbidt, die dient de hel.

1 opmerking:

Hans B zei

Wat een grootsheid van ziel in zulke eenvoudige bewoordingen! Zulks is voedsel voor het vuur dat ook in mij leeft, dat heviger dan ooit aanwakkert tot een baaierd van gloeiend licht. Altijd vroeg ik me af, waarom verdriet, verlies en pijn zulke vreemde dingen met me deed; altijd kwam er een innige zielsverheffende vreugde en weten waartoe voor in de plaats, die de ziel boven de gewone aardse dingen uittilt. Nu dank ik God voor dit verhaal, balsem voor de ziel, dat dit de alles heelmakende, dus Heilige Trooster is. Nu begrijp ik ook de conditie waarom de ene mens verdrietig en zich in een verbitterd stilzwijgen hult, terwijl de andere mens zichtbaar groeit door dezelfde aardse tragedies en daardoor aanraakbaar is. Dan wordt de vreugde en ik als een persoon en dat is voedsel voor groei van dat innerlijke ik, mijn werkelijk Wezen. Al een beetje dé hemel op aarde ervaren, dat is een Godsgeschenk als ultieme troost bij al onze aardse ervaringen.
Groeten van Hans