Kijk naar het licht en het leven kleine Veronika, voordat je hemelse ogen insluimeren. Dan kun je er later aan denken, als de schemering gevallen is en het donker wordt om je heen. Want donker wordt het om iedereen, zodat men zich van de pijnlijkheid van dit duister bewust wordt en vervolgens zich zelf in het donker zal terugvinden, zich zelf en God. Het is een lange weg, kleine Veronika. Toch moeten wij hem allen gaan, hoe zwaar het ons ook valt.
De schop en het emmertje, dat met een vrolijke rode haas was beschilderd, lagen werkeloos bij een omgespit bloembed, waarin kleine Veronika allerlei wonderlijke dingen wilde planten. Maar nu zat zij stil voor zich uit te staren. Haar ogen waren immers hemelse ogen en de tuin die weliswaar heel gewoon was, was een geesten tuin. Wat je daar niet allemaal kon zien en horen!
"Wil je mijn landhuis niet eens komen bekijken, Veronika?" vroeg een grote kever, die voor haar zat en een uitnodigend gebaar maakte met zijn voelspriet.
"Kijk eens hoe wit onze bloemen zijn," zeiden de geesten van de veldlelies, "zo wit en rein als het hemelse kleed dat je eens hebt gedragen."
"Heb je gezien hoe handig mijn kinderen zich al op kunnen rollen?" vroeg de egelmoeder, die met haar
kroost behaaglijk in een holte van de met mos begroeide muur vertoefde.
"Moet je ook eens zien hoe prachtig rood onze bloemen zijn," zeiden de geesten der rozen, "even diep rood van kleur als de graalkelk waarnaar jij eens je armen hebt uitgestrekt. Nu denk je daar niet meer aan, kleine Veronika, maar als de schemering gevallen is, zul je er weer aan denken."
"Vind je niet dat mijn kleintjes al reuze goed kunnen vliegen?" vroeg de merel met haar gele snavel uitdagend naar voren gestoken, "kijk eens hoe handig ze op de rand van het nest kunnen landen! En ze hebben er niet eens lang op geoefend, nee dat kun je echt niet zeggen. Heb je ooit zulke handige jonge vogeltjes gezien?"
De bladeren van de koolstronken ruisten en de vlinders dartelden tussen de struiken en planten.
"Jij bent net als wij, kleine Veronika, je bent een rups, maar eens word je een vlinder. Als de schemering valt zul je, net als wij, je inpoppen."
De schop en het emmertje, dat met een vrolijke rode haas was beschilderd, lagen werkeloos bij een omgespit bloembed, waarin kleine Veronika allerlei wonderlijke dingen wilde planten. Maar nu zat zij stil voor zich uit te staren. Haar ogen waren immers hemelse ogen en de tuin die weliswaar heel gewoon was, was een geesten tuin. Wat je daar niet allemaal kon zien en horen!
"Wil je mijn landhuis niet eens komen bekijken, Veronika?" vroeg een grote kever, die voor haar zat en een uitnodigend gebaar maakte met zijn voelspriet.
"Kijk eens hoe wit onze bloemen zijn," zeiden de geesten van de veldlelies, "zo wit en rein als het hemelse kleed dat je eens hebt gedragen."
"Heb je gezien hoe handig mijn kinderen zich al op kunnen rollen?" vroeg de egelmoeder, die met haar
kroost behaaglijk in een holte van de met mos begroeide muur vertoefde.
"Moet je ook eens zien hoe prachtig rood onze bloemen zijn," zeiden de geesten der rozen, "even diep rood van kleur als de graalkelk waarnaar jij eens je armen hebt uitgestrekt. Nu denk je daar niet meer aan, kleine Veronika, maar als de schemering gevallen is, zul je er weer aan denken."
"Vind je niet dat mijn kleintjes al reuze goed kunnen vliegen?" vroeg de merel met haar gele snavel uitdagend naar voren gestoken, "kijk eens hoe handig ze op de rand van het nest kunnen landen! En ze hebben er niet eens lang op geoefend, nee dat kun je echt niet zeggen. Heb je ooit zulke handige jonge vogeltjes gezien?"
De bladeren van de koolstronken ruisten en de vlinders dartelden tussen de struiken en planten.
"Jij bent net als wij, kleine Veronika, je bent een rups, maar eens word je een vlinder. Als de schemering valt zul je, net als wij, je inpoppen."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten