maandag 10 maart 2008

Het Roode Lampje


1. Nu de diepst moogelijke oprechtheid!
Ik wil waarheid, waarheid, niets dan waarheid en de gansche waarheid.
Daarbij wil ik mij om iets anders niet bekommeren.

Met ingehouden adem wil ik waarneemen, hoe de naald wijst van het kompas in mijn ziel.

Ze trilt en schommelt, maar keert toch telkens terug in ééne richting.
Er is een Waarheid, en die heet ook Werkelijkheid en ook Zaligheid.
En daaraan hebben wij deel, anders zouden wij niet naar het geheel verlangen.

2. Somtijds op enkele zeldsame en wondervolle mo­menten, krijg ik een korte gewaarwording van het Wee­zen dat dierbaar is en oneindig tegelijk, en van zijn oneindige, ooveral heerschende werksaamheid.
Ik heb het eens gedroomd in den vorm van een einde­loos uitgestrekt veld, waarop alles leefde en bewoog, als een woelende lava-massa, de boodem bewoog in kolken en er verreezen en verzonken wonderlijke groeisels zoover het oog reikte.

En dat was het eeuwig-scheppende en weeder vernielende Weezen, de Oer-geest, de Al-ziel, de krachtbron van alle beweeging, de Bedenker van alle na­tuurwetten, de Droomer van alle Lust en Schoonheid, de altijd-door nieuwe Zegger en Doener, de Verzinner van steeds nieuwe vreugden en Brenger van steeds nieuwe, voor de Vreugde noodzakelijke smarten.

En daarbij zoo in­nig, zoo teeder, zoo lief, zoo dierbaar, zoo zacht en minnelijk. "Zuigkindjens donzen kopje aan ouder-wang!"
Frederik van Eeden - Het Roode Lampje - deel I

Geen opmerkingen: