donderdag 27 maart 2008

Gustav Meyrink - Walpurgisnacht(4)

Geleidelijk varieerde hij de melodie op een wijze zoals het moment hem ingaf.
Het lag in zijn aard, zich door zijn eigen spel te laten meesle­pen, waar hij dan als een verwonderde toehoorder naar kon luisteren, alsof iemand anders en niet hijzelf de violist was, één, die zich in hem bevond en die hij toch niet zelf was en van wie hij niets wist - noch gestalte noch wezen - dan dat hij de strijkstok hanteerde.
In gedachten dwaalde hij daarbij rond in vreemde, ge­droomde plaatsen, bracht klinkende schatten uit verre diepten naar boven, tot hij zelf zo extatisch was dat de muren om hem heen verdwenen en een nieuwe, aldoor veranderende wereld vol kleuren en klanken hem omgaf.
Dan kon het soms wel gebeuren dat de doffe ramen glashel­der voor hem werden en dat hij plotseling wist, dat daarachter een feeënrijk lag in wonderbaarlijke pracht, de lucht vol van wit-glanzende, dwarrelende vlinders, een levende sneeuwval midden in de zomer, en dat hij zich langs oneindige rijen jas­mijnbomen met gewelfde bladerkronen zag schrijden, dron­ken van liefde - de vurige schouder van de jonge, voor de brui­loft getooide vrouw, die geheel zijn ziel met de adem van haar huid doordrenkte, innig tegen de zijne gedrukt.

Geen opmerkingen: