Ik zag eens op een uitgestorven plein hoe grote flarden papier - zonder dat ik iets van de wind merkte, want ik stond in de beschutting van een huis - in dolle razernij in een kring rond joegen en elkaar achternazaten, als hadden zij elkaars ondergang gezworen. Een ogenblik later schenen zij gekalmeerd te zijn, maar plotseling kregen zij weer een vlaag van waanzinnige verbittering en in zinneloze woede raasden zij rond, verdrongen zich in een hoek om opnieuw bezeten uiteen te stuiven en tenslotte om een hoek te verdwijnen.
Alleen een dikke krant kon niet meekomen; zij bleef op het plaveisel liggen en klapte vol haat open en dicht, alsof ze buiten adem was en naar lucht hapte.
Een duister vermoeden kwam toen bij me op: als wij stervelingen uiteindelijk ook zoiets waren als die flarden papier? Of misschien een onzichtbare, onbegrijpelijke 'wind' ook ons niet heen en weer drijft en onze handelingen bepaalt, terwijl wij in onze onnozelheid denken onze eigen vrije wil te volgen?
Als het leven in ons eens niets anders was dan een raadselachtige wervelwind? De wind waarvan de bijbel zegt:'Weet gij, vanwaar hij komt en waarheen hij gaat?'
Gustav Meyrink – De Golem
Geen opmerkingen:
Een reactie posten