zaterdag 1 maart 2008

J. Anker Larsen - 2. Martha en Maria - Citaten

p. 110 Het leven rukte zijn masker af en toonde haar een doodskop. Alles waar men van hield, verdween. Het leven was precies als die droomen, waarin alles wat men zich wenschen kan in overvloed geboden wordt, maar zoodra men de hand uitstrekt, is dat, waar men naar greep, verdwenen.
Ook God was verdwenen. Zij had getracht om tot Hem te bidden, maar het gebed was onbeantwoord teruggekomen uit de leege ruimte. De geadresseerde was onbekend.


p. 119 "Weet je," zei hij, "ik heb het gevoel, dat wij toenmaals letterlijk alles opaten, wat wij zagen. Alles wat wij zagen en hoorden ging naar de diepte in ons en bleef daar. De zintuigen waren bijen, die uitvlogen en terugkwamen met voedsel voor de ziel, die er meer levend van werd.
Of was het misschien zoo, dat wij zagen en hoorden en voelden met onze heele ziel, en dat de dingen daarom levend werden? Het is niet van elkaar te onderscheiden:'
Zij antwoordde niet, zij zat maar en was er.


p. 121 "Er moet iets in ons zijn," zei hij even later, er moet iets in ons zijn, dat eigenlijk onszelf is, dat juist wij is. Al het andere is iets, dat wij hebben - een driftige natuur, een paar vlugge knuisten, een zwakke maag, en zoo. Het andere is iets, dat wij zijn - de manier waarop wij alles voelen.
Waar blijft het?
Wij krijgen het mee bij onze geboorte en er is vreugde en veel goeds in.
Waar gaat het heen, dat wij het vergeten en vreemde menschen worden?"

Geen opmerkingen: