Marie’s humor was gebaseerd op diepen ernst, die haar woorden kenmerkte, als zij in haar dagboek alleen met zichzelf sprak. In dien tijd schreef zij:
"Hoewel mijn levenskracht grooter is, dan ik ooit had kunnen denken, is het, alsof ik al gestorven ben, terwijl ik leef. Zoo groot is het verschil tusschen vroeger en nu. De anderen zien hetzelfde oude lichaam en denken, dat het hetzelfde is. Maar vroeger was ik het, die het bezat en gebruikte naar mijn wil, nu is het God, die het bezit, en ik ben slechts zijn dienstbode, die veegt en stof afneemt.
Maar indien het niet vermetel was, zou ik zeggen, dat er tijden zijn, dat ik nauwelijks onderscheid kan zien tusschen Hem en mij.
Zoo kan een dienstbode haar goeden meester liefhebben, dat zij geen verschil kan maken tusschen zichzelf en hem, niet omdat zij gelooft, dat het de meester is, maar omdat zij zichzelf geheel en al vergeet voor hem en niets voor zichzelf houdt.
Als mijn rechter hand die van een ander drukt, wil het immers zeggen: "Marie Nyeland groet U” en niet: "Marie Nyelands rechter hand groet uw rechter hand."
Mijn hand is niets zonder mij en mijn wil bepaalt ieder van haar bewegingen.
Zoo is het, dat ik bij tijden niet onderscheiden kan tusschen God en mij. Ik weet, dat Hij grooter is, maar er is niets in mij, dat niet Hij is.
Hoe minder ik aan Hem denk, des te meer is het zoo, want als ik aan Hem denk, ben ik het, die naar Hem zit te kijken en mij over Hem verheug. Het is alsof mijn hand zou denken: "Ik ben Marie Nyelands nuttige hand." Maar als die slechts handelt, dan ben ik het die denk en handel.
Als ik mij geen denkbeelden van God maak, maar slechts handel, dan ben ik Hem zoo nabij, dat Hij het is, die denkt en handelt.
Maar als iemand dit bij toeval eens mocht lezen, dan moet hij weten, dat het alleen zoo is, als men God even gehoorzaam is, als onze hand gehoorzaam is aan onszelf. Die is zonder eigen wil en er is geen verschil tusschen haar en ons.
Ons bloed en onze wil stroomen er direct heen. Zoo kunnen Gods leven en wil onmiddellijk in een mensch stroomen."
"Hoewel mijn levenskracht grooter is, dan ik ooit had kunnen denken, is het, alsof ik al gestorven ben, terwijl ik leef. Zoo groot is het verschil tusschen vroeger en nu. De anderen zien hetzelfde oude lichaam en denken, dat het hetzelfde is. Maar vroeger was ik het, die het bezat en gebruikte naar mijn wil, nu is het God, die het bezit, en ik ben slechts zijn dienstbode, die veegt en stof afneemt.
Maar indien het niet vermetel was, zou ik zeggen, dat er tijden zijn, dat ik nauwelijks onderscheid kan zien tusschen Hem en mij.
Zoo kan een dienstbode haar goeden meester liefhebben, dat zij geen verschil kan maken tusschen zichzelf en hem, niet omdat zij gelooft, dat het de meester is, maar omdat zij zichzelf geheel en al vergeet voor hem en niets voor zichzelf houdt.
Als mijn rechter hand die van een ander drukt, wil het immers zeggen: "Marie Nyeland groet U” en niet: "Marie Nyelands rechter hand groet uw rechter hand."
Mijn hand is niets zonder mij en mijn wil bepaalt ieder van haar bewegingen.
Zoo is het, dat ik bij tijden niet onderscheiden kan tusschen God en mij. Ik weet, dat Hij grooter is, maar er is niets in mij, dat niet Hij is.
Hoe minder ik aan Hem denk, des te meer is het zoo, want als ik aan Hem denk, ben ik het, die naar Hem zit te kijken en mij over Hem verheug. Het is alsof mijn hand zou denken: "Ik ben Marie Nyelands nuttige hand." Maar als die slechts handelt, dan ben ik het die denk en handel.
Als ik mij geen denkbeelden van God maak, maar slechts handel, dan ben ik Hem zoo nabij, dat Hij het is, die denkt en handelt.
Maar als iemand dit bij toeval eens mocht lezen, dan moet hij weten, dat het alleen zoo is, als men God even gehoorzaam is, als onze hand gehoorzaam is aan onszelf. Die is zonder eigen wil en er is geen verschil tusschen haar en ons.
Ons bloed en onze wil stroomen er direct heen. Zoo kunnen Gods leven en wil onmiddellijk in een mensch stroomen."
Uit: Martha en Maria - J. Anker Larsen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten