citaat 3.
Hij zat in een hoek van zijn sofa met gesloten oogen; zijn ademhaling werd langzaam en regelmatig, zijn bewustzijn scheen in scherpte toe te nemen, hoewel zijn gedachten als het ware verlamd werden door den diepen afkeer van alles, wat hijzelf was. Een voor een vertoonden zijn eigenschappen zich aan hem, wekten zijn afschuw op en vielen als verdorde, waardelooze bladeren ter aarde.
Eindelijk werd het stil en toen had hij een gevoel, alsof hij ophield zichzelf te zijn.
Diep doordrongen van zijn eigen slechtheid zonk hij neer tot op den bodem van het niet, met het bevrijdende gevoel van niet meer te bestaan.
Hij zat in een hoek van zijn sofa met gesloten oogen; zijn ademhaling werd langzaam en regelmatig, zijn bewustzijn scheen in scherpte toe te nemen, hoewel zijn gedachten als het ware verlamd werden door den diepen afkeer van alles, wat hijzelf was. Een voor een vertoonden zijn eigenschappen zich aan hem, wekten zijn afschuw op en vielen als verdorde, waardelooze bladeren ter aarde.
Eindelijk werd het stil en toen had hij een gevoel, alsof hij ophield zichzelf te zijn.
Diep doordrongen van zijn eigen slechtheid zonk hij neer tot op den bodem van het niet, met het bevrijdende gevoel van niet meer te bestaan.
Zijn hoofd lag achterover geleund tegen den sofarug. Iemand, die de kamer binnenkwam, zou hem voor dood kunnen aanzien. Zelf voelde hij, dat hij langzaam, regelmatig en diep ademhaalde. Hij begon ook een gelukkige gezondheid in zijn ledematen te bespeuren, zooals men dit voelt, wanneer een ziekte haar macht verloren heeft.
Het nam toe tot een jubelenden overvloed van lichamelijk genot.
Een paar tranen rolden over zijn wangen, omdat het lichamelijke genot onmiddellijk overgegaan was in geestelijk geluk.
Een onuitsprekelijke goedheid stroomde als een golf van licht door zijn geheele wezen en hij kon deze niet onderscheiden van zichzelf. Hij voelde zich gedragen door een liefderijke macht, die de geheele wereld droeg, staande hield en voorwaarts leidde, zoo innig er mede vereenigd, dat het niet mogelijk was het leven te onderscheiden van die machtige liefde zelf.
Zijn devotie was zoo diep, dat hij er niet aan kon denken om te knielen of zijn handen te vouwen. Maar hij opende de oogen, er toe gedreven door bijna al te veel innerlijk licht; en toen zag hij, dat het licht ook buiten hem was.
De geheele wereld lag in een stralend licht, dat geen schaduw wierp en dat door tafels en stoelen heen drong, zoodat hij er doorheen scheen te kunnen zien. Hij kon niet uitmaken, of dit allesdoordringende licht de goddelijke liefde zelf was, of iets wat bij haar behoorde, zooals het lichaam bij de ziel van den mensch. Maar - als het ware met behulp van dit licht - zag hij, dat de machtige liefde altijd en overal tegenwoordig is. Doch dat de mensch zich heeft weten te isoleeren van het bewusttijn hieromtrent, door middel van zijn zelfgenoegzaamheid. En dat geen mensch de kracht van zijn eigen zelfgenoegzaamheid vermoedt.
Ons even nabij als onze ademhaling, en toch zoo ver van ons verwijderd, dat wij kunnen twijfelen aan haar bestaan, is Gods liefde.
Een paar tranen rolden over zijn wangen, omdat het lichamelijke genot onmiddellijk overgegaan was in geestelijk geluk.
Een onuitsprekelijke goedheid stroomde als een golf van licht door zijn geheele wezen en hij kon deze niet onderscheiden van zichzelf. Hij voelde zich gedragen door een liefderijke macht, die de geheele wereld droeg, staande hield en voorwaarts leidde, zoo innig er mede vereenigd, dat het niet mogelijk was het leven te onderscheiden van die machtige liefde zelf.
Zijn devotie was zoo diep, dat hij er niet aan kon denken om te knielen of zijn handen te vouwen. Maar hij opende de oogen, er toe gedreven door bijna al te veel innerlijk licht; en toen zag hij, dat het licht ook buiten hem was.
De geheele wereld lag in een stralend licht, dat geen schaduw wierp en dat door tafels en stoelen heen drong, zoodat hij er doorheen scheen te kunnen zien. Hij kon niet uitmaken, of dit allesdoordringende licht de goddelijke liefde zelf was, of iets wat bij haar behoorde, zooals het lichaam bij de ziel van den mensch. Maar - als het ware met behulp van dit licht - zag hij, dat de machtige liefde altijd en overal tegenwoordig is. Doch dat de mensch zich heeft weten te isoleeren van het bewusttijn hieromtrent, door middel van zijn zelfgenoegzaamheid. En dat geen mensch de kracht van zijn eigen zelfgenoegzaamheid vermoedt.
Ons even nabij als onze ademhaling, en toch zoo ver van ons verwijderd, dat wij kunnen twijfelen aan haar bestaan, is Gods liefde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten