- Want roep ik Hem aan, dan roep ik Hem toch zeker naar mijzelf, in mijzelf?
- En wat is er in mij voor plaats, waar mijn God kan komen, de God die hemel en de aarde gemaakt heeft?
- Ja, is er dan iets in mij, Heer mijn God, dat u kan bevatten?
- Maar de hemel en de aarde, die gij gemaakt hebt en waarin gij mij gemaakt hebt: bevatten die u dan?
- Of is het zo, dat - aangezien alles wat is zonder u niet zou zijn - alles wat is u bevat?
- Maar wat vraag ik dan - ik die toch ook ben - dat gij in mij wilt komen?
- Ik zou immers niet zijn, als gij niet in mij waart!
- Want ik ben nog niet in de onderwereld, en zelfs daar zijt gij nog: Want al daal ik naar de onderwereld, gij zijt er.
- Ik zou dus niet zijn, mijn God, totaal niet zijn, als gij niet in mij waart.
- Of kan ik beter zeggen: ik zou niet zijn, als ik niet was in u, uit wie alles, door wie alles, in wie alles is?
Augustinus - Belijdenissen - Boek I-2
Geen opmerkingen:
Een reactie posten